The Big Con

How the Consulting Industry Weakens our Businesses, Infantilizes our Governments and Warps our Economies

Mariana Mazzucato and Rosie Collington | 2023

There is an entrenched relationship between the consulting industry and how business and government are managed today, which must change. Mariana Mazzucato and Rosie Collington show that our economies’ reliance on companies such as McKinsey, Boston Consulting Group, Bain & Company, PwC, Deloitte, KPMG and EY stunts innovation, obfuscates corporate and political accountability and impedes our collective mission of halting climate breakdown. It is published by Penguin.

The ‘Big Con’ describes the confidence trick the consulting industry performs in contracts with hollowed-out and risk-averse governments and shareholder value-maximizing firms. It grew from the 1980s and 1990s in the wake of reforms by both the neoliberal right and Third Way progressives, and it thrives on the ills of modern capitalism, from financialization and privatization to the climate crisis. It is possible because of the unique power that big consultancies wield through extensive contracts and networks – as advisors, legitimators and outsourcers – and the illusion that they are objective sources of expertise and capacity. To make matters worse, our best and brightest graduates are often redirected away from public service into consulting.

In all these ways, the Big Con weakens our businesses, infantilizes our governments and warps our economies. Mazzucato and Collington expertly debunk the myth that consultancies always add value to the economy. With a wealth of original research, they argue brilliantly for investment and collective intelligence within all organizations and communities and for a new system in which public and private sectors work innovatively for the common good. We must recalibrate the role of consultants and rebuild economies and governments that are fit for purpose. Read more

Bibliography

Mazzucato, M. (2023) The Big Con: How the Consulting Industry Weakens our Businesses, Infantilizes our Governments and Warps our Economies. London: Penguin/Allen Lane

Creating Public Value

John O’Dea* | April 2014

Public value is defined as “using government assets to produce a good and just society”. The term was first mooted in 1995 by Mark H. Moore – Hauser Professor of Non-Profit Organisations at the Harvard Kennedy School of Government – in his book Creating Public Value (Harvard University Press). Public value in public sector management is the equivalent of shareholder value in private sector organisations. Shareholder value is a business term which implies that the ultimate measure of a company’s success is the extent to which it enriches its shareholders (owners) by paying dividends and/or causing its stock price to increase in value.

Lees verder “Creating Public Value”

Georganiseerde onmacht

Over de rol van de rijksoverheid bij de jeugdbescherming

Algemene Rekenkamer | 2023

In 2015 is de verantwoordelijkheid voor jeugdbescherming overgeheveld naar gemeenten. Hiermee zouden de totale uitgaven aan jeugdzorg dalen, de wachttijden korter worden en de administratieve last voor hulpverleners afnemen. Dat is niet gelukt. Kinderen en kwetsbare gezinnen krijgen niet (tijdig) de hulp die ze nodig hebben. Verantwoordelijke bewindspersonen (de minister voor Rechtsbescherming en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) hebben hun rol als verantwoordelijke voor het wettelijke stelsel voor jeugdbescherming lange tijd onvoldoende ingevuld. Dit concludeert de Algemene Rekenkamer in het rapport Georganiseerde Onmacht.

Sinds de invoering van de Jeugdwet in 2015 moeten gemeenten de jeugdbescherming lokaal organiseren. Het idee van de minister en de staatssecretaris was dat gemeenten dichter bij kind en gezin staan en dus meer maatwerk kunnen leveren. In de praktijk leidt dit tot een onoverzichtelijke en onwerkbare situatie voor gemeenteambtenaren én hulpverleners.

In 2019 beoordeelden de Inspectie Justitie en Veiligheid en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd de situatie in de jeugdbescherming als ‘niet acceptabel’. Op dit moment, 3 jaar later, is er geen sprake van (of zicht op) structurele verbetering. Kinderen zijn hiervan de dupe.

Bevindingen

De Jeugdwet betekende een grote verandering voor instellingen die de jeugdbescherming uitvoerden. De overgang van één opdrachtgever naar tientallen gemeentelijke opdrachtgevers in combinatie met de introductie van marktwerking, bracht grote risico’s met zich mee voor de stabiliteit van de jeugdbescherming. In de Jeugdwet zelf werden weinig extra waarborgen geregeld voor kinderen die te maken krijgen met de jeugdbescherming. We zien ook dat de waarborgen die er wel waren, niet hebben gewerkt.

Dat de gemeentelijke inkopers van jeugdzorg, de beleidsmedewerkers, gemeente- raadsleden, jeugdbeschermers en zorgverleners er niet in slagen om de problemen samen op te lossen komt door de ingewikkelde werkrelatie die onder de Jeugdwet is ontstaan tussen gemeenten en de instellingen. Na de invoering van de Jeugdwet moesten gemeenten en gecertificeerde instellingen samenwerken om tot een goede uitvoering van de jeugdbescherming te komen. Deze werkrelatie blijkt in de praktijk moeizaam.

Jeugdbeschermers zijn afhankelijk van de gemeenten voor zowel hun eigen bekostiging als voor het regelen van voldoende aanbod aan jeugdhulp. Jeugdbeschermers moeten vaak grote moeite doen om de kinderen die aan hen zijn toevertrouwd de aandacht en hulp te geven waar zij recht op hebben. In deze botsing van verantwoordelijkheden en belangen ontstonden er discussies die niet zelden ten koste gingen van kinderen met zware problematiek.

De bewindspersonen hebben vrijwel niets over de uitvoering van de jeugdbescherming te zeggen, omdat in de Jeugdwet is geregeld dat gemeenten hiervoor verantwoordelijk zijn. De verwachting was dan ook dat de gemeenteraad corrigerend zou optreden als de gemeente niet zou voldoen aan haar jeugdhulpplicht. Maar onderzoek toont keer op keer aan dat gemeenteraden vaak niet beschikken over de informatie, deskundig- heid of tijd om aan deze verwachting te kunnen voldoen. Toen duidelijk werd dat het gemeenten op grote schaal niet lukte om te zorgen voor voldoende voorzieningen voor kinderen met een jeugdbeschermingsmaatregel, ontdekten de bewindspersonen dat met interbestuurlijk toezicht de problemen niet structureel konden worden opgelost.

Aanbevelingen

Nederland is op basis van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind verplicht om kinderen in een kwetsbare situatie te beschermen. De wetgever heeft ervoor gekozen de uitvoering van deze verplichting bij gemeenten te beleggen. Maar dat ontslaat de bewindspersonen niet van de verantwoordelijkheid om zich er van te vergewissen dat de voorzieningen voor de uitvoering van de jeugdbescherming toereikend zijn.

Om de afspraak uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind waar te kunnen maken, zal de overheid meer waarborgen moeten inbouwen dan er nu zijn. We bevelen de bewindspersonen aan om vanuit de rol als medewetgever het initiatief te nemen om concreet te maken wat zij minimaal van gemeenten en gecertificeerde instellingen verwachten. We doen ook vier meer specifieke aanbevelingen.

    1. Maak duidelijk waar kinderen met een beschermingsmaatregel minimaal op kunnen rekenen. En werk uit wie wat moet doen als aanspraken niet worden nageleefd.
    2. Maak concrete afspraken met gemeenten over het (gestandaardiseerd) verzamelen van gegevens en vorm daarmee een landelijk beeld van de kwaliteit en toegankelijkheid.
    3. Versterk samen met de veldpartijen de integrale hulp voor kinderen met een beschermingsmaatregel.
    4. Voer de veranderingen in het stelsel zorgvuldig in.

Download rapport.

Toezien op publieke belangen

Naar een verruimd perspectief of rijkstoezicht

Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) | 2013

Tot ongeveer twintig jaar geleden was toezicht een weinig spectaculair en nauwelijks zichtbaar onderdeel van het openbaar bestuur. Toezicht was vooral een zaak van individuele inspecteurs die doorgaans buiten het zicht van de openbaarheid op een vaak informele wijze hun toezichtdomein trachtten te disciplineren. Maar die tijd is voorbij. Door de voortgaande verschuiving en spreiding van taken en verantwoordelijkheden en door toenemende verwachtingen van het toezicht in de samenleving, zijn het belang en de zichtbaarheid van toezicht enorm gegroeid. Na een incident zijn in de media en de politiek dikwijls de eerste vragen: waar was het toezicht? Waarom heeft het toezicht niet of niet eerder ingegrepen?

De vele uitdagingen waarmee het toezicht geconfronteerd wordt en de nogal eens problematische relatie tussen samenleving en toezicht waren voor de WRR aanleiding tot een nadere beschouwing. Centraal stond daarbij de vraag:

Hoe treedt de overheid in beleid en praktijk de uitdagingen die op het rijkstoezicht afkomen tegemoet en hoe kan de maatschappelijke meerwaarde van dat toezicht worden bevorderd?

Overheidstoezicht vervult in allerlei vormen en gedaanten een belangrijke rol bij het verwezenlijken van beleidsdoelstellingen en het borgen van publieke belangen; het is een steunbeer van de samenleving, een ‘basisinstitutie’ die er toe doet.

Op basis van een grondige analyse concluderen we dat in de dynamiek rondom het overheidstoezicht en onder druk van maatschappelijk schokkende incidenten vaak de neiging ontstaat om te kiezen voor ‘eendimensionale’ oplossingen; zoals meer en strenger toezicht, of juist het over de hele linie inkrimpen van toezichthouders, of het beschouwen van toezicht als sluitstuk van uitvoering van beleid met voorbijgaan aan de eigenstandige en onafhankelijke rol van de toezichthouder.

Het complexe en wisselende karakter van de maatschappelijke omstandigheden vraagt naar het oordeel van de WRR echter om een meerdimensionale en dynamische benadering van toezichtvraagstukken. Zo’n verruiming van het perspectief stelt het toezicht in staat beter in te spelen op actuele en toekomstige ontwikkelingen, en versterkt de maatschappelijke functie en meerwaarde van het rijkstoezicht.

Weliswaar zijn er op onderdelen en in de specifieke toezichtspraktijk accentverschillen tussen diverse sectoren en typen toezicht die nopen tot maatwerk, maar de overeenkomsten van de problematiek rondom toezicht zijn opvallend. Juist die overeenkomsten vormen een goed aangrijpingspunt voor een samenhangende, sectoroverstijgende benadering van toezicht in beleid en praktijk:

  • Het verduidelijken van de te dienen publieke belangen.
  • Het beter zichtbaar maken en onderbouwen van de maatschappelijke opbrengsten van toezicht in relatie tot de kosten.
  • Het verhelderen van de rol van toezicht in het complexe maatschappelijke krachtenveld.
  • Het versterken van de reflectieve functie van toezicht.

Alle kunnen steun bieden aan een schokbestendig en evenwichtig toezicht.

Aanbevelingen (p. 152-158)

De hier beschreven aanbevelingen creëren ruimte die nodig is om effectief om te gaan met de inherente spanningsvelden en dilemma’s rondom toezicht en beogen bij te dragen aan een goed en steeds beter wordend rijkstoezicht:

  1. Herijk de kaderstellende rijksvisie op toezicht en de daarvan afgeleide departementale toezichtsvisies. Neem daarbij als uitgangspunt de maatschappelijke functie van toezicht en de meerwaarde die het rijkstoezicht kan bieden bij het borgen van publieke belangen.
  2. Bevorder een opbrengstgerichte cultuur en verbeter de infrastructuur voor sterkere wetenschappelijke onderbouwing en evaluatie van toezicht.
  3. Bevorder het gebruik van krachtenveldanalyses bij vraagstukken rond het instellen, vormgeven en uitoefenen van het rijkstoezicht.
  4. Versterk de reflectieve functie van de rijkstoezichthouders.
  5. Zorg voor een sterkere borging van de onpartijdige functievervulling en daarmee samenhangende onafhankelijke positionering van toezichthouders.
  6. Zorg voor een adequate publieke verantwoording van toezichthouders over ingezette capaciteit, instrumenten en bereikte resultaten en voor een passende verantwoordingsrelatie met het parlement.
  7. Zorg voor een reële verhouding tussen de van het toezicht verwachte taken en de daarvoor beschikbare capaciteit, zowel kwantitatief als kwalitatief.

Download rapport

[pdf-embedder url=”https://civitasnaturalis.com/wp-content/uploads/2023/04/wrr-toezien-op-publieke-belangen.pdf”%5D

Industrie en Omwonenden

De Onderzoeksraad voor Veiligheid | 2023

De Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft onderzoek gedaan naar de wijze waarop burgers in Nederland worden beschermd tegen de risico’s van soms jarenlange industriële uitstoot. Blootstelling aan industriële stoffen kan schade veroorzaken aan de gezondheid. Dit kan door eenmalige uitstoot of lozing zijn, maar ook door een opeenstapeling van stoffen in de loop van de tijd.

Onderdeel van het onderzoek is in hoeverre rekening wordt gehouden met gezondheidseffecten voor omwonenden bij het toestaan en controleren van langdurige industriële uitstoot.

Het rapport is te lezen op de website van de Onderzoekrsaad Industrie en Omwonenden (interactieve versie) of als pdf te downloaden.

De Onderzoeksraad heeft onderzoek gedaan naar de situatie rondom Tata Steel (IJmuiden), Chemours (Dordrecht) en Asfaltfabriek Nijmegen (APN). De Onderzoeksraad trekt daarmee lessen die toepasbaar zijn voor andere regio’s.

De hoofdvraag van het onderzoek:

Hoe worden omwonenden beschermd tegen nadelige gezondheidseffecten door langdurige en/of veelvuldige blootstelling aan industriële emissies, en zijn in de bescherming verbeteringen mogelijk?

Het onderzoek legt bloot dat voor de bescherming van de gezondheid van omwonenden tegen schadelijke industriële emissies verbetering noodzakelijk is. Het wantrouwen hierover van omwonenden tegen industrie en overheid is invoelbaar.

De Onderzoeksraad komt met een set van aanbevelingen.

[pdf-embedder url=”https://civitasnaturalis.com/wp-content/uploads/2023/04/industrie_en_omwonenden.pdf”%5D

 

Environmental Protection Agency (EPA)

US Government | December 1970

This organisation was founded as an independent executive agency of the United States federal government tasked with environmental protection matters. Beginning in the late 1950s and through the 1960s, US Congress reacted to increasing public concern about the impact that human activity could have on the environment.

Logo by Chermayeff & Geismar Associates

In 1959 congress passed the Resources and Conservation Act to establish a Council on Environmental Quality in the Executive Office of the President and declared a national environmental policy, which required the preparation of an annual environmental report. The groundwork for the Environment Protection Agency was laid.

Lees verder “Environmental Protection Agency (EPA)”

Silent Spring

Rachel Carson | 1962

This sensational book, Silent Spring (1962) by Rachel Carson, warned of the dangers to all natural systems from the misuse of chemical pesticides such as DDT, and questioned the scope and direction of modern science, initiating the contemporary environmental movement.

Silent Spring began with a “fable for tomorrow” – a true story using a composite of examples drawn from many real communities where the use of DDT had caused damage to wildlife, birds, bees, agricultural animals, domestic pets, and even humans. Carson used it as an introduction to a very scientifically complicated and already controversial subject. This “fable” made an indelible impression on readers and was used by critics to charge that Carson was a fiction writer and not a scientist.


Silent Spring, the winner of 8 awards*, is the history-making bestseller that stunned the world with its terrifying revelation about our contaminated planet. No science-fiction nightmare can equal the power of this authentic and chilling portrait of the unseen destroyers which have already begun to change the shape of life as we know it.

“Silent Spring is a devastating attack on human carelessness, greed and irresponsibility. It should be read by every American who does not want it to be the epitaph of a world not very far beyond us in time.” – Saturday Review

*Awards received by Rachel Carson for this book:

        • The Schweitzer Medal (Animal Welfare Institute)
        • The Constance Lindsay Skinner Achievement Award for merit in the realm of books (Women’s National Book Association)
        • Award for Distinguished Service (New England Outdoor Writers Association)
        • Conservation Award for 1962 (Rod and Gun Editors of Metropolitan Manhattan)
        • Conservationist of the Year (National Wildlife Federation)
        • 1963 Achievement Award (Albert Einstein College of Medicine — Women’s Division)
        • Annual Founders Award (Isaak Walton League)
        • Citation (International and U.S. Councils of Women)

President Jimmy Carter posthumously awarded Carson the Presidential Medal of Freedom.


‘Silent Spring’ inspired the modern environmental movement, which began in earnest a decade later. It is recognized as the environmental text that “changed the world.”

Serialised in three parts in The New Yorker, where President John F. Kennedy read it in the summer of 1962, Silent Spring was published in August and became an instant best-seller and the most talked about book in decades. Utilising her many sources in federal science and private research, Carson spent over six years documenting her analysis that humans were misusing powerful, persistent chemical pesticides before knowing the full extent of their potential harm to the whole biota. Read more

Bibliography

Carson, R. (1962) Silent Spring. Boston, Massachusetts, United States: Houghton Mifflin.

Carson, R. (2002) Silent Spring: The classic that launched the environmental movement [anniversary edition]. Boston, Massachusetts, United States: Houghton Mifflin Company.

Quotes from Silent Spring (source: Goodreads).

Read also The Story Behind ‘Silent Spring’.